
‘Mijn ogen glijden langs alle stenen en spullen om me heen. Een smeulend boek. Een ingedeukte koffiekan. Een schoen. Alweer een schoen. Een plas bloed. Die schoen herken ik niet, gelukkig.’
‘Mijn ogen glijden langs alle stenen en spullen om me heen. Een smeulend boek. Een ingedeukte koffiekan. Een schoen. Alweer een schoen. Een plas bloed. Die schoen herken ik niet, gelukkig.’
De oudere vrouw neemt de lijst over en gaat verder met het opnoemen van namen. Ten slotte zijn alle kinderen weg.
Alleen Steffi en Nelli staan er nog met hun koffers.
‘Mogen we nu naar huis?’ vraagt Nelli. ‘Naar papa en mama?’
‘Toen het Duitse leger, op bevel van de grote Führer Adolf Hitler, op 10 mei 1940 Nederland en België binnenviel, was Michiel van Beusekom elf jaar. Hij wist nog hoe de radio spannende berichten uitzond over parachutetroepen, die werden uitgeworpen boven Ypenburg, herhaal boven Ypenburg, en boven Waalhaven, herhaal boven Waalhaven. (…) Michiel had toen bij zichzelf besloten, dat oorlog een heerlijke, opwindende gebeurtenis was en hij hoopte dat het lang zou duren.
Nou, dat heeft hij geweten.’
‘Wie is daar?’ Een mannenstem bulderde door de gang. Ik klikte mijn zaklamp uit. Het werd aardedonker. ‘Wie heeft mijn bunker betreden?’ Een lichtbundel zocht langs muren vol graffiti.’
“Schrijven was één van de weinige dingen die Anne kon doen om de tijd te doden terwijl ze zat ondergedoken voor de nazi’s.”
De schuifdeuren gaan met een ruk open. Een man schreeuwt: ‘Handen omhoog!’
‘Een oorlogsverhaal over vooroordelen, jezelf durven zijn en keuzes maken.’ Lees verder
‘Dita was nog maar een kind…
maar boeken waren voor haar als een venster…
een venster naar de wereld en naar zichzelf.’ Lees verder
‘Op de radio wordt aangekondigd dat de oorlog voorbij is, maar een groep Wehrmachtsoldaten in Penzberg negeert die boodschap. Wat volgt, is de donkerste nacht in de geschiedenis van het stadje.’
Lees verder
‘Ze zijn Welsh, niet Wales. Wales is het land.’